Soldaat van Napoleon schrijft zijn moeder aan het Winschoterdiep

geplaatst in: Artikelen, nr 4, april 2015 | 0

Straks in juni is het tweehonderd jaar geleden dat de Slag bij Waterloo plaatsvond. Ongetwijfeld wordt dat grootscheeps gevierd. Deze veldslag betekende immers het definitieve einde van Napoleon, de Franse Keizer en wererldveroveraar. Sinds diens ontsnapping van het eiland Elba had Europa flink in de rats gezeten. Na ‘Waterloo’ werd Napoleon verbannen naar een veel verder weg liggend eiland, Sint Helena, en dat bleek afdoende, want daar zou hij sterven. 

Brief soldaat Napoleon foto Harry PertonNapoleon had ook later nog zijn verdedigers en inderdaad deed hij, net als andere tirannen, ook wel iets goeds. Zo zijn in Nederland tijdens de Napoleontische periode (1806-1813) verbeteringen in het rechtsysteem ingevoerd, naast het tientallig stelsel voor lengte-, oppervlakte- en inhoudsmaten (meters, aren, liters). Neemt niet weg dat hij van ons land eerst een vazalstaat en vervolgens een onderdeel van zijn Keizerrijk maakte.

Voor tienduizenden jongens betekende dat dienstplicht bij de keizerlijke legers. En van die soldaten zijn er nogal wat omgekomen. Zo valt te becijferen dat de beruchte veldtocht naar Rusland (1812) en de Volkerenslag bij Leipzig (1813) ruim 500 jongens uit Groningerland het leven heeft gekost. Dan hebben we het nog niet gehad over de manschappen die eerder in Spanje stierven.

Een van hen was kapitein Steinmetz, de eigenaar van het buitenplaatsje Zandvoort aan het Oude Winschoterdiep, op een locatie waar je nu zo’n beetje de Euroborg vindt. Over de verschrikkingen van de guerilla-oorlog die in Spanje woedde, liet hij een dagboek na, dat in afschrift bewaard is gebleven. Zoiets lijkt bijzonder, maar er zijn wel meer dagboeken, memorialen en brieven bewaard gebleven van officieren in de Napoleontische legers. Van gewone manschappen daarentegen, is er zo goed als niets te vinden.

Brieflogo foto Harry PertonGeen wonder dat ik onlangs een beetje opgewonden raakte van een brief, geschreven door zo iemand. Een brief die extra speciaal is door het naïeve voorgedrukte briefhoofd, dat een soldaat in een legerkamp voorstelt. Bovendien is daar de bestemming, die tevens iets zegt over de afkomst van de soldaat in kwestie. De brief dateert om precies te zijn van 23 augustus 1811 en is geadresseerd aan de 64-jarige weduwe Jacob Iepes (ook wel Ypes), die destijds buiten het Kleinpoortje te Groningen woonde. Dat was in het kleine strookje lintbebouwing aan de oostkant van het (oude) Winschoterdiep. Over die weduwe ben ik weinig te weten gekomen, eigenlijk alleen dat zij en wijlen haar man in 1774 trouwden, waarbij hij van Hellum en zij uit Onnen afkomstig bleek te zijn. Tot 1801 woonde zij nog aan de oostkant van de Oosterweg, het eerste stuk vanaf de stad. Ze was niet onbemiddeld, want ze bezat haar eigen huis en twee kamerwoninkjes die ze dat jaar liet verkopen om te verhuizen naar het Winschoterdiep, waar ze waarschijnlijk een kleinere huurwoning betrok.

De brief kwam van haar zoon Egbert (26), die hier dus moet zijn opgegroeid. Hij was zeesoldaat of marinier bij een Hollands regiment dat onder het bevel stond van een Stuart. Egbert lag in het Camp de Boulogne, dat Napoleon in 1803 liet inrichten voor een invasie in Engeland, welke nooit doorging. Over zijn leven hier was Egbert eigenlijk best tevreden. Toch vertelt hij zijn moeder over een zeegevecht met de Engelsen dat bijna een jaar eerder plaatsvond. Het kostte de Nederlanders 9 doden en 12 gewonden, terwijl hun ‘broeders’ de Fransen nog veel meer manschappen verloren. “Maar waarde moeder”, schrijft hij, “ik ben er door Gods goedheyd goed hen of gekomen”. Dankzij dat zeegevecht maakte hij iets onvergetelijks mee: “En wen wij van den ree aff kwammen, toen moesten wij voort revue maken voor de Keyzer maken en vueren en toen wij dat gedaan hadden, waar den Keyzer daar wel heel meeden kontent was, en toen kregen wij en goed traktaad van hem en nue zijn ik blijd, waarden moeder, als dat ik dat bijgewoond heb.”

Met andere woorden: toen ze weer aan wal kwamen, mochten ze voor Napoleon paraderen en een eresalvo afvuren. De Keizer bleek heel tevreden over ze, en tracteerde ze royaal. Egbert was blij dat hij dat meegemaakt had. Een jongen uit ‘de Oosterpoortwijk’ stond dus oog in oog met de wereldveroveraar.

Dat onze Egbert Jacobs bepaald geen veelschrijver was, moge blijken uit het feit dat in augustus 1811 pas verslag deed van een gevecht dat al in september 1810 plaatsvond. Zijn handschrift (of dat van de kameraad die hij de brief dicteerde?) is onbeholpen, evenals de poging tot het volgen van briefconventies, om over de interpunctie maar te zwijgen, want die ontbreekt.

Egbert had dus bijna een jaar niets van zich laten horen, maar was toch bang dat hij zijn moeder nooit meer zou zien. Blijkbaar kwam hij uit een brief van haar te weten dat het minder goed met haar ging en hij reageerde daarop. Hij wilde graag op verlof bij haar langskomen, maar had daar mogelijk de bemiddeling bij nodig van een “mijn heer” die hij goed kende van vroeger. Impliciet blijkt uit de brief dat die meneer een officier was die in of nabij Groningen woonde. Egbert vroeg zijn moeder immers om bij die heer langs te gaan, of anders zijn zuster een brief aan die heer te laten schrijven. En aangezien Egberts brief zich in een recente aanvulling op het archief Clant van Hankema bevindt, moet dat haast wel de (oud)officier Pieter Bindervoet geweest zijn, sinds ongeveer 1807 de borgheer van Hankema in Zuidhorn. Mogelijk wilde Egbert het contact met deze officier ook wel herstellen voor wat extra geld, omdat de soldij van een dubbeltje daags bepaald geen vetpot was:

“U Edle weeet wel hoe ’t gaad met en zoo [een] die en beetje geld heeft, dat is gou weg, en voor iemand die voor ’t eerst onder dienst komt, schoon ik tog nog geen gebrek heb, maar [e]en soldaat die van zijn traktement moed bestaan, die is ongelukkig. U Edle kan wel begrijpen: van 2 stuyvers kan men nied vet teeren.”

Tot besluit van zijn brief vraagt Egbert zijn moeder om de groeten te doen aan diverse familieleden en buurtgenoten, onder wie een Pieter Julsing en een “Kuff met de Kin” (vast een bijnaam). Bij zijn ondertekening noemt hij zich haar “toegenegen zoon […] tot in der dood”. Als hij een jaar later meeging naar Rusland, dan is de kans inderdaad bijzonder klein dat hij dat overleefde. Van de 700.000 soldaten kwamen toen immers maar zo’n 20.000 terug, nog geen 3%.

Tekst en afbeeldingen Harry Perton

Voor wie de hele brief wil lezen kijkt op Harry’s weblog Groninganus
(groninganus.wordpress.com) en het stukje dat hij op 10 januari publiceerde.